Het verscheiden van professor dr. Johannes Juliaan Gijsbert Jansen is niet zozeer een verlies. Het is een ramp.
Twee weken en vier dagen geleden stond ik op het station van Zwolle met professor Hans. Het was middernacht. Het was ijskoud. Om ons heen opgeschoten pubers, dronken uitgaanspubliek, een enkele zwerver. Ik at een patatje mayonaise. De professor een broodje kroket.
We bespraken onregelmatige Hebreeuwse werkwoorden, de functie van de letters ayien en de allef in het jiddisch, de speeltuin zich noemende “Europees parlement” en de Nederlandse politiek. Op de herdenking van de Armeense genocide hadden we zojuist het Aramese Onze Vader gehoord met daarin de zinsnede ‘jitkadash shemo’, wat als twee druppels water lijkt op het Hebreeuws, het heiligen van Gods naam. Die overeenkomst vonden we prachtig.
Ik was ontroerd. Hier stond ik, te wachten op het boemeltje richting huis, met een van de grootste autoriteiten op het gebied van de arabistiek en de islam ter wereld. De gaon van Amsterdam-Zuid. De Rebbe van het Harmoniehof. Een gevoel van diepe dankbaarheid overviel mij. Ik dacht ook: met wie ter wereld kun je AL deze zaken bespreken. Zoveel onderwerpen. In 1 persoon, met zoveel gezag, zoveel eruditie.
Ik weet nu het antwoord: met niemand anders.
Professor Hans zat middenin zijn tweede jeugd. Als een kind in een snoepwinkel liep hij rond in Brussel. Hans ging er nog een boek over schrijven waar alle bizarre anekdoten een plek zouden vinden. Hij zag er erg naar uit dat Louki, van wie hij zielsveel hield, meer tijd in Brussel zou komen doorbrengen. Net zoals hij veel zin had in de reis met zijn kinderen naar Griekenland.
Hans had zich ergens daarvoor aangesloten bij mijn partij. Hij betaalde daar een prijs voor. Stukjes in de krant werden vanaf nu pogingen tot karaktermoord en veel deuren gingen voor hem dicht. Vriendschappen werden verbroken.
Pijnlijk werd het als hij moest verschijnen op de verrekijk. Dan was er weer zo iemand wiens wereldbeeld niet verder gaat dan ‘de islam heeft niets te maken met de islam’ waar Hans dan door geïnterviewd ging worden, of iemand die de professor wel even ging ontmaskeren door te zeggen dat ‘ie niet eens Hebreeuws sprak. Hans antwoordde dan in het Hebreeuws. Het waren pijnlijke exercities. De Grote Meester moest op de knieën om uit te leggen dat de aarde rond is.
Hans werd altijd aangeduid als ‘islamcriticus’. Dat viel reuze mee. Hij vertelde gewoon dat twee plus twee vier is. Dat jihad een centraal component van de islam uitmaakt en dat de koran allerlei zaken dwingend voorschrijft. De beoordeling daarvan liet hij graag over aan anderen. Hij ging uit van de ‘redelijkheid’ van zijn toehoorders.
De internationale anti-jihadbeweging, inclusief mijn partij, is hem onnoemelijk veel dank verschuldigd. Hij leende zijn onvoorstelbare kennis aan de zaak van de vrijheid. Hij verschafte de woorden, het denkkader, de theoretische onderbouwing.
Dat was moedig. Het kan je de kop kosten. Letterlijk. Hans sprak de Waarheid in een tijd van universele leugen, hij was een wijze in het ‘land der naïeve dwazen’, een patriot in een wereld zonder grenzen, een apostel van de redelijkheid, ridder van het Maltezer kruis, getuige-deskundige, Europarlementariër. Aimabel – gul met zijn kennis, gul met zijn vriendschap, gul met de wijn.
Nu zijn we weer overgeleverd aan de sprookjesvertellers van 1001 nacht, de cheerleaders van de Arabische Lente – al dan niet gefinancierd door Qatar. “Ach, elke godsdienst heeft wel wat, gaat u rustig slapen.”
Het verscheiden van professor Hans Jansen is niet zozeer een verlies. Het is een ramp.
We begraven straks bibliotheken aan kennis. We begraven ook de vele boeken die hij nog had moeten schrijven, de vele artikelen die hij nog had moeten maken. We begraven de vele flessen wijn die we nog hadden moeten drinken en de vele onregelmatige Hebreeuwse werkwoorden die we nog hadden moeten bespreken.
Mijn idee is dit. Laten we vandaag nog 1 keer huilen om professor Hans. Laten we nog 1 keer janken. “Nooit heb ik wat ons werd ontnomen zo bitter, bitter liefgehad.”
En laten we daarna zijn leven vieren.
Laten we hem citeren, laten we zijn werk voortzetten. Laten we zijn boeken lezen, laten we zijn gedachten, zijn visies, zijn analyses, zijn ideeën verder verbreiden. Laten we ons wapenen met zijn woorden. Laat ons moed putten uit wat hij ons vertelde. Wat hij ons leerde. Twee plus twee is vier.
En laat ons zeggen ‘jitgadal we Jitkadash shemo’.
En bovenal laat ons doen wat staat geschreven – in Gezang 117: Sta op en strijd de goede strijd.
Martin Bosma sprak deze woorden dinsdag bij de teraardebestelling van Hans Jansen.